Het is algemeen bekend dat Minister Asscher het niet zo op flex heeft. De afgelopen 4 jaren zijn er diverse maatregelen van zijn hand gekomen. Echt succesvol zijn deze maatregelen echter niet geweest. En helaas typeert dat het Asscher-tijdperk: met de beste bedoelingen om meer mensen aan vast werk te helpen, volgde de ene na de andere wet, die sneuvelde in de praktijk van de arbeidsmarkt. De wet werk en zekerheid is alom verguisd, de transitievegoeding wordt makkelijk ontlopen en de anti-payroll acties sneuvelden al voordat het naar wetgeving kon worden omgezet. De cynische conclusie was telkens: er zijn veel ‘work-arounds’ en extra maatschappelijke kosten, zonder dat anti-flex doelstellingen bereikt werden.
Nu, in zijn nadagen als demissionair minister van Sociale Zaken, is er weer een nieuwe actie. Dit keer twijfel ik echter aan die oprechte, goede bedoelingen van de minister.
Tot ieders verrassing heeft de demissionair minister op 25 mei jongstleden een decreet met onmiddellijke ingang uitgevaardigd, waarbij het uitzenders voortaan verboden wordt om sector-verloning toe te passen. Bedrijven die dit al wel deden, mogen het tot 1 januari 2019 nog blijven doen.
Sectorverloning wordt sinds jaar en dag veel toegepast in de flexbranche en houdt kortgezegd in dat dezelfde sociale premies van toepassing zijn die ook gelden voor de collega’s van de uitzendkracht die in vaste dienst zijn bij de inlener. Door het verbieden van sectorverloning worden de loonkosten van de uitzendkrachten (die vaak al een zwakkere positie op de arbeidsmarkt hebben) verhoogd. Het naïeve idee hierachter is dat door duurdere flex meer vaste banen ontstaan.
Maar de ondoordachte maatregel en de verrassende invoer ervan geven te denken. De impact voor de flexbranche is namelijk groot terwijl de doelmatigheid minimaal is. Ondernemingen die sectorverloning al toepasten behouden hun voordeel, en andere ondernemingen worden op achterstand gezet. Wat zal er nu gebeuren?
Uitzendondernemingen en payrollers die sectorverloning al wel toepassen hebben nu (tot 2019) een significant kostenvoordeel en zullen hun marktaandeel vergroten. Voor achterblijvende uitzenders zijn er ook weer alternatieven: ze zullen noodgedwongen hun betreffende uitzendkrachten onderbrengen bij payrollers of een bestaande BV moeten kopen waar sectorverloning nog wel is toegestaan.
En daarnaast zullen de bekende alternatieven voor uitzenden een verdere vlucht krijgen: contracting (aangenomen werk) en ZZP’ers worden in specifieke sectoren relatief aantrekkelijkere alternatieven voor uitzenden.
Het resultaat: er zal tot 2019 heus niet minder sectorverloning plaatsvinden, er zullen hooguit verschuivingen plaats vinden tussen uitzenders, waarbij de uitzenders met sectorverloning de lachende derde zijn. In die zin bereikt Asscher hier dus echt niets mee. En na die tijd? Dan zullen de minder beschermde en minder gereguleerde constructies zoals contracting en ZZP’en verder groeien ten koste van uitzenden. Uitzendkrachten worden geduwd naar minder beschermde constructies, sociale premies blijven onveranderd. Niemand wordt er beter van. Of toch?
Na jaren van frustraties over de effectieve lobby van de flexbranche en andere gestrande pogingen om flex te beperken, heeft de minister nu een maatregel die niemand kan tegenhouden en waarvoor hij niemand hoeft te overtuigen. Bewust verrast hij alle gesprekspartners en ondernemers.
Hoewel de maatregel flex niet zal doen verminderen, zullen uitzenders en flexbranche wel flink last ondervinden van de gedwongen herstructureringen. Een laatste emotionele uithaal als afscheid van het ministerschap. Niet omdat het moet (of zin heeft), maar omdat het kan. Iets anders kan ik er niet van maken. Hoe dan ook, demissionair minister van Sociale Zaken heeft hiermee in ieder geval alsnog een anti-flex-stempel kunnen zetten op zijn nalatenschap: De wraak van Asscher.
Patrick Hustinx, partner Professionals in Flex